Ik kom uit het zuiden, maar vier al tientallen jaren geen carnaval meer. Vorige week was ik op 11 november, de elfde van de elfde, dan ook niet in het zuiden; ik was in Den Haag, in de kantine van V.V. Haagse Hout.
Op 9 november was ik nog thuis. Rond de middag maakten we op verzoek van een tijdschrift wat portretfoto’s voor bij een verhaal dat ik schreef. Wegens totaal gebrek aan fotogenialiteit koos ik die met het haar als belangrijkste beeldvuller en mailde ‘m naar de redactie. Vervolgens ging ik naar de bakker, want ik was jarig. Kort daarna werd ik, met twee halve taartdozen voorop in de fietskrat, aangereden.
Er ging bijzonder veel door me heen in de een, twee seconden voor de klap, die ik zag aankomen maar niet kon ontwijken. Onder andere zo gaat dat dus – het eindigt toch niet hier op mijn drieënvijftigste verjaardag – dit kan ik niet gebruiken – niet met mijn krakkemikkige lijf – maar de belangrijkste gedachte was: val breken. Met een soort judorol, eerst over mijn nek en rechterschouder (die waarvoor ik al maanden naar de fysiotherapeut ga) en daarna over mijn linkerschouder, stond ik weer snel op en raapte met een ontvelde hand de omgekeerde taartdozen van de straat. Hulde aan de bakker: het gebak was nog volkomen intact.
Ik niet. Er zat de volgende dag een gemene knoop in mijn nek- en schouderspier, alsof een beest er zijn klauw in had geslagen en af en toe kneep.
Een dag later was de pijn weg. Vanuit de diepere lagen van mijn vlees verschenen de eerste blauwe plekken op mijn benen en ik had een kapotte hand, maar de knoop was weg. Het beest was weg.
Flexibiliteit heeft me erdoorheen gesleept, erger voorkomen. Omdat ik bij alle doemscenario’s die tijdens de aanrijding door me heen flitsten, wist: hier ga ik niet voor. Er moet nog veel meer worden geschreven, momenten beschreven; een vorig moment, een volgend moment en een volgend moment.
En dat volgende moment is op 11 november, ’s avonds, in de voetbalkantine van Haagse Hout. De lucht in de kantine is een warme deken. De bluesburgemeester sluit me in zijn armen, het is zijn afscheidsfeestje. Een bont gezelschap viert lijf aan lijf mee. De elfde van de elfde, maar dan anders. Hier is lang haar geen pruik, een hangsnor niet nep, een gek hoedje onderdeel van de dagelijkse outfit. Dit is de avond waarop ik weet dat alles klopt. Dat de pijn is verdwenen, dat ik in een Haagse voetbalkantine praat, dans, zing, kus, zweet. De mondharmonica gromt en schreeuwt. Tonight we ride. Volgens Johnny Mastro heb ik the best hair in the room.